Jaren geleden vroeg ik wel eens aan studenten van de UT waarom zij voor een studie bedrijfskunde hadden gekozen. Het meest pregnante antwoord kwam van een jongeman met goede cijfers en een foute zonnebril: ‘Macht en poen.’ Ik weet niet in hoeverre hij één of beide heeft verwezenlijkt.
Je kunt natuurlijk na je middelbare school ook kiezen voor een studie aan een conservatorium, bijvoorbeeld omdat je ervan droomt een vooraanstaand jazzmusicus te worden. Veel macht zul je er echter niet mee verwerven en de hoeveelheid poen is ook niet meer om over naar huis te mailen. Maar daar gaat het je ook niet om; je bent heel je jonge leven al tot op het bot gemotiveerd om de nieuwe John Coltrane of Wynton Marsalis te worden, en de rest is achteloze bijzaak.
Dat is maar goed ook want ik hoor links en rechts dat armoe troef is in de jazzwereld. Een lid van de Dual City Concert Band verzuchtte tijdens een optreden tegen een collega: ‘Ik heb de tijd nog meegemaakt dat je hier geld voor kreeg.’ En Ruud Ouwehand vertelde vorige week tijdens het concert van Jan Verweij in de Tor, dat bij een optreden van een viertal collega’s elders in het land de clubeigenaar na afloop met de pet rondging, waarna dankzij het uitzinnige publiek de musici ieder twaalf euro vijftig konden bijschrijven. Net genoeg om de volgende dag in gestrekte draf de gang naar de aanvullende bijstand te kunnen maken.
U kent allemaal het gezegde: ‘An unhappy childhood is a writer’s goldmine.’ Om mutatis mutandis als jazzmusicus tot grote hoogte te kunnen stijgen, verdient het aanbeveling om eerst maar eens een aantal jaren helemaal aan de grond te zitten, bijvoorbeeld door gebrek aan inkomsten in combinatie met de fles en/of de spuit. Grote geesten als Charlie Parker en Miles Davis zijn u daarin met uiteenlopend succes voorgegaan. Anderen bleven ondanks hun talent in de marge aanrommelen.
Tenorsaxofonist Milton Aubrey “Brew” Moore leek begin jaren vijftig de grote stap te gaan maken. Zo speelde hij onder meer met de ‘Brothers’ Stan Getz, Al Cohn en Zoot Sims. Een bijna levenslange alcoholverslaving en foute keuzes (altijd op de verkeerde tijd op de verkeerde plek) leidden ertoe dat hij uiteindelijk maar vier platen onder zijn eigen naam maakte. Hij verbleef regelmatig in Europa met een voorkeur voor Scandinavië. Ook daar bleef zijn chronisch geldgebrek hem achtervolgen. Het had allemaal nog ten goede kunnen keren, maar op 49-jarige leeftijd (1973) sloeg het noodlot toe. Moore had nog maar net te horen gekregen dat een overleden familielid hem een aanzienlijke erfenis had nagelaten, toen hij in restaurant Tivoli Gardens in Kopenhagen straalbezopen van de trap viel en zijn nek brak. Letterlijk op de valreep rijk geworden.
Maar voor velen onder u zal het vooralsnog tobben blijven, zoals de jazzmusicus die bij zijn huisarts komt om de uitslag van een bloedonderzoek te vernemen. Zegt de arts: ‘Het spijt me, u hebt nog twee maanden te leven.’ Waarop de jazzmusicus vraagt: ‘Waarvan?’
Ab Gellekink