Als Sony in 1979 met de stereo walkman aan komt zetten veroorzaakt dat positieve opschudding in muzikantenland. Wat een handig ding. Als je opnamen van je orkestje wil maken hoef je niet meer naar een dure studio of te sjouwen met een spoelenrecorder met microfoons. Je pakt het apparaat ter grootte van een beschaafde lunchbox en met één druk op twee knoppen kun je op een cassettebandje opnemen wat je wilt.

Gek om daar in deze tijd op terug te kijken want met je veel kleinere mobieltje maak je tegenwoordig veel betere opnamen. Maar goed. Ik had ook zo’n ding. Ik had niet de aanvechting om mezelf op te nemen. Ik schreef recensies voor Tubantia, daar gebruikte ik het voor. Als ik een concert bijwoonde, dan nam ik het op. Om het tijdens het uittypen van mijn verslag nog in de sfeer te blijven. Opnames zonder bijbedoeling. Ging altijd goed. Tot ik in 1987 in een tent op de Oude Markt bij het eerste Enschedese Jazzfestival zat. Op het podium: Art Blakey and the Jazz Messengers. Of Jazzmennekes, zoals Willy van Diepen altijd zei.

Een van die Jazzmennekes was tenorsaxofonist Javon Jackson. Nu zouden we zeggen: een getinte Amerikaan uit een tot slaaf gemaakte familie. Toen was het nog gewoon een grote neger. Eentje met kwade bedoelingen. Want toen hij tijdens een pianosolo keek wat voor mensen er zoal in het publiek zaten, spotte hij me met mijn opnameapparaatje. Hij keek me dreigend aan terwijl hij zijn hand horizontaal langs zijn keel haalde. Ik snapte wel wat hij bedoelde. Hij moest mijn walkman en ik moest dood. Vanwege plichtsbesef bleef ik tot en met de toegift tussen het publiek, want de lezers van Tubantia mochten niet onder mijn lafheid lijden. Maar tijdens het slotapplaus was ik snel verdwenen. En Jackson heeft ook niet gewacht of er misschien nog een tweede toegift gegeven moest worden. Hij zat achter me aan door Stadsgravenstraat en de Noorderhagen. We renden langs plek waar zo’n 35 jaar later een mooi monument voor Harry Bannink en Willem Wilmink zou verrijzen. Trouwens, die twee leefden toen nog gewoon. Het feit dat ik toen ook door kon gaan met leven, dank ik aan het feit dat ik de stad beter kende dan een doorsnee Amerikaan.

KUNSTGEBIT

Bij het optreden van de legendarische trompettist Chet Baker in de Twentse Schouwburg was zo’n opname maken probleemloos. Alleen maakte ik me aanvankelijk vooral zorgen of het zin had mijn walkman uit mijn tas te halen want Chet was er die avond helemaal niet. In de schouwburg werden de omroepberichten waarmee het publiek gerustgesteld moest worden steeds onheilspellender. Eerst werd meegedeeld dat het concert later zou beginnen. Daarna werd aan de bezoekers een kopje koffie aangeboden. Om 22 uur volgde een ultimatum. Iedereen zou zijn geld terugkrijgen als Chet niet om 22.30 uur binnen was. Vijf minuten voor het verstrijken van de deadline, strompelde de trompettist binnen. Een verzameling botten in een te dun vel. Een soort De Vieze Man van Kees van Kooten, maar dan smerig zonder tussenkomst van grimeur Arjen van der Grijn.
Het concert begon met een paar knorrige stoten op de trompet, waarna de muzikanten doorspeelden en Chet het podium weer verliet. Hij bleef heel lang weg en maakte uiteindelijk de ballad zacht zingend af. Later bleek dat hij in plaats van de vloeistof waarmee hij de ventielen van zijn lang niet gebruikte trompet weer aan de praat had moeten krijgen had verwisseld met de lijm waarmee hij zijn kunstgebit vastplakte.

Het concert duurt lang. Het is voorzichtigheid troef. Drie muzikanten die bang lijken om Chet – die rustig op een stoel voor op het podium zit – aan het schrikken te maken. Chet krijgt langzaam zijn embouchure terug. Af en toe lijkt het ergens op. Maar als ik mijn walkman in mijn tas stop omdat het bandje van 90 minuten vol is, worden in de zaal al weddenschappen afgesloten: welke muzikant zal het eerste op het podium in slaap sukkelen? Of valt de broze Chet zelf misschien om?

In De Tor heerst op dat moment een andere energie. Daar had programmeur Peter Huijts heel listig een bandje neergezet rond de Belgische Jacques Pelzer. Die man was zeer geliefd bij jazzmuzikanten. Niet per se omdat hij aardig saxofoon kon spelen, hij was vermaard om zijn beroep: apotheker. Daar wilde elke jazzmuzikant wel mee bevriend zijn. Dat soort mensen hadden kasten vol verboden middelen. Pelzer was bovendien een van Bakers logeeradressen. En daar had Chet er wel een paar van nodig. Zijn eigen woning in Europa stond op vier wielen heette Alfa Romeo.

Pelzer was om 23.00 uur begonnen. Het concert in de schouwburg zou wel ‘round midnight klaar zijn, was het idee. Dan kon Chet een kwartier na middernacht De Tor binnenlopen om eventueel aan te schuiven bij de Apotheker en zijn mannen. Maar om twee uur ’s nachts was er nog steeds geen Chet te bekennen. En om drie uur ook niet. Om tien voor half vier komt Chet de Tor binnen. De muzikanten spelen inmiddels op hun tandvlees maar Chet pakt zijn trompet. Zet hem aan zijn lippen en blaast de sterren van de hemel. Van uitputting bij de andere muzikanten is ineens geen sprake meer. Van slap gedrag bij Chet ook niet. Hij hoeft geen stoel. Hij staat met losse handen. De muzikanten tillen elkaar op en er ontstaat twintig minuten topjazz. Die ik uiteraard vastleg op mijn Sony Walkman die ik op de bar heb neergezet, ik spoel over de eerdere opname van die avond. Wat een optreden. Iedereen die na afloop ’s nachts het pand verlaat, oogt alsof die alvast een kijkje in de hemel heeft kunnen nemen. Dat cassettebandje van 20 minuten Chet in de Tor vermenigvuldig ik voor de drie Nederlandse muzikanten van dienst: pianist Robert Jan Vermeulen, bassist Tjitze Vogel en drummer Arnoud Gerritse. Onder het motto: jullie zijn onderdeel van de jazzgeschiedenis en dit is het bewijs, stuur ik ze op.

Op vrijdag 13 mei 1988 zou Chet weer in De Tor spelen. Ik zocht hem de avond ervoor al op in de Boerenhofstede te Laren, althans dat was de bedoeling. Daar zou hij samen met de Amerikaanse saxofonist Archie Shepp optreden in Sesjun om het 15-jarig bestaan van dat radioprogramma te vieren. Maar Chet kwam niet opdagen.
Jammer, maar dan was er altijd de dag erop nog. Gewapend met walkman naar De Tor, wie weet kon die eerste tape geëvenaard. Maar bij de ingang deelt Peter Huijts de bezoekers mee dat het concert niet doorgaat omdat Chet zoek is. Later blijkt dat hij na een val uit een hotelraam al de vorige avond al was overleden.

En dan is het 2002. Ik neem nooit meer concerten op. Dozen vol bandjes heb ik weggegooid. En dan krijg ineens een mailtje van het Chet Baker genootschap. Ze hadden ergens opgevangen dat Chet op 3 oktober 1986 opnamen had gemaakt in Enschede. Of ik daar wat van weet. Het bandje dat ik ondanks het ontbreken van afspeelmogelijkheden nooit had weggedaan stuur ik ze op. Niet veel later krijg ik de gedigitaliseerde versie terug in de vorm van twee cd’s.